De treurige ziel, wiens kleine grafsteen tussen het onkruid verscholen lag, had de uitnodiging, om met mij onder het genot van een goed glas wijn een gesprek te voeren over zijn aardse leven, dankbaar aanvaard.
WIE EET DE KAAS?
WIE EET DE KAAS ?
De treurige ziel, wiens kleine grafsteen tussen het onkruid verscholen lag, had de uitnodiging, om met mij onder het genot van een goed glas wijn een gesprek te voeren over zijn aardse leven, dankbaar aanvaard. Ik schonk in en gebaarde hem dat hij van het brood kon nemen als hij trek had. Met een vingerknip liet ik vanuit de hemel een plank met ovenwarme camembert op tafel landen. Het kaasje was opgedeeld in vier kwarten.

JACQUES
Wie komen er nog meer?’ Jacques doelde op het torentje van stoelen dat naast het bankje stond.
‘Dat valt nog te bezien,’ antwoordde ik.
Jacques’ ogen groeiden van verbazing. ‘Waarom Franse kaas?’
‘Wat dacht je dan? Dat je was uitgenodigd voor het laatste avondmaal?’
‘Er staan twaalf stoelen,’ antwoordde hij.
‘Zeg. Ik ben Jezus niet.’
Schichtig keek hij in het rond. ‘Spot er maar mee, Dyamos.’
Ik ging naast de kale gedaante op het bankje zitten. ‘Ik wil met je praten over het ik en het ik, want zie, in een mens Jacques, leven maar liefst twee ikken. Het bewuste en het onderbewuste.’
Hij knikte. ‘Dat weet ik, het grote ik en het kleine ik.’
‘Dat is mooi gezegd. Welke was jouw grote ik toen je nog leefde?’
‘Het bewuste, dat spreekt voor zich.’ Hij boog voorover om een stuk brood te pakken. Zijn rechter hand gleed over de tafel richting het kaasmes.
‘En het kleine ik?’
Hij draaide zijn hoofd mijn kant op. ‘Dat meldde zich zo nu en dan in de vorm van een ingeving.’
‘Interessant. Was jij gelukkig, Jacques?’
‘Ach. Gelukkig… gelukkig.’ Hij haalde zijn schouders op en liet het mes door de kaas glijden. ‘Ik heb een armoedig leven geleid. Dan ben je niet gelukkig.’
‘Vreemde conclusie,’ antwoordde ik terwijl ik het broodje van hem aannam. ‘Wat deed je voor de kost?’
‘Ik heb altijd hard gewerkt hoor.’
‘Ongetwijfeld. Maar wat heb je gedaan?’
‘Ik was mijnwerker.’ Hij maakte een hapje voor zichzelf klaar.
‘Mijnwerker. Respect. Leuk werk?’
‘Nee. Natuurlijk was dat geen leuk werk. Het was heel erg zwaar. Ongezond bovendien. Maar ik moest wel, want ik kon niks anders.’
‘Je kon niks anders? Wie zei dat?’
Hij schoof tegen de rugleuning aan terwijl ik at. ‘Niemand. Ik wist het gewoon.’
Ik slikte het brood weg. ‘Nee Jacques. Iemand anders heeft jou ervan overtuigd dat dit het enige was wat jij kon doen.’
‘Hè?’
‘Denk na. Wie was het?’
‘Tja, mijn vader misschien? Hoewel… hij heeft het nooit met die woorden gezegd. Hij werkte zelf in de mijnen. “Het is nou eenmaal ons lot.” Dat zei hij altijd, hij sprak ook voor zichzelf.’
Net toen hij wilde toehappen zag Jacques zijn vader over de hoofdlaan lopen. Hij kwam onze kant uit. Onmiddellijk legde hij zijn broodje aan de kant en sprong overend om een stoel van de stapel te pakken. Zijn vader ging zitten en griste zonder iets te zeggen het hapje voor zijn zoons neus weg. Hij propte het in een keer in zijn mond. Lichtelijk geïrriteerd pakte Jacques het mes op. Andermaal sneed hij een stukje van de kaas.
MEER GASTEN
MEER GASTEN
‘Je hebt je dus neergelegd bij dat lot,’ ging ik verder. ‘Nooit aan zijn gelijk getwijfeld?’
Hij sloeg zijn ogen neer om de strenge blik van zijn vader te mijden.
‘Vanavond kun je vrijuit spreken,’ zei ik.
‘Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nou eenmaal nooit geen kwartje. Wijze woorden van mijn moeder.’
‘Ah, je moeder,’ antwoordde ik.
Sneller dan Jacques de kaas richting mond kon brengen stapte zijn moeder achter het bankje vandaan en pikte de traktatie in. Ze nam plaats op de stoel die ik ondertussen had aangeschoven. Een romig sliertje rekte zich uit vanaf de mondhoek tot aan haar dubbele kin.
Ik ging weer zitten. ‘Had je bijzondere talenten?’
‘Wat is dit? Een kruisverhoor? Hij sloeg zijn armen stijf over elkaar.
‘Ik wil het graag weten.’
Met verbeten trek om zijn mond keek hij me aan. ‘Hardlopen.’
‘Hardlopen? En wat heb je ermee gedaan?’
‘Niks. Nou goed?!’
‘Waarom niet?’
‘De trainer van het schoolteam zag het niet zitten, oké? Hij zei me dat ik de top nooit zou bereiken.’
‘En dat geloofde jij?’
‘Ja natuurlijk. Hij kon het weten. Ik ben acuut gestopt.’
Ik stootte hem aan. ‘Daar zul je hem hebben. Maak jij vast een broodje voor hem klaar?
KAASDIEVEN
Wie komen er nog meer?’ Jacques doelde op het torentje van stoelen dat naast het bankje stond.
‘Dat valt nog te bezien,’ antwoordde ik.
Jacques’ ogen groeiden van verbazing. ‘Waarom Franse kaas?’
‘Wat dacht je dan? Dat je was uitgenodigd voor het laatste avondmaal?’
‘Er staan twaalf stoelen,’ antwoordde hij.
‘Zeg. Ik ben Jezus niet.’
Schichtig keek hij in het rond. ‘Spot er maar mee, Dyamos.’
Ik ging naast de kale gedaante op het bankje zitten. ‘Ik wil met je praten over het ik en het ik, want zie, in een mens Jacques, leven maar liefst twee ikken. Het bewuste en het onderbewuste.’
Hij knikte. ‘Dat weet ik, het grote ik en het kleine ik.’
‘Dat is mooi gezegd. Welke was jouw grote ik toen je nog leefde?’
‘Het bewuste, dat spreekt voor zich.’ Hij boog voorover om een stuk brood te pakken. Zijn rechter hand gleed over de tafel richting het kaasmes.
‘En het kleine ik?’
Hij draaide zijn hoofd mijn kant op. ‘Dat meldde zich zo nu en dan in de vorm van een ingeving.’
‘Interessant. Was jij gelukkig, Jacques?’
‘Ach. Gelukkig… gelukkig.’ Hij haalde zijn schouders op en liet het mes door de kaas glijden. ‘Ik heb een armoedig leven geleid. Dan ben je niet gelukkig.’
‘Vreemde conclusie,’ antwoordde ik terwijl ik het broodje van hem aannam. ‘Wat deed je voor de kost?’
‘Ik heb altijd hard gewerkt hoor.’
‘Ongetwijfeld. Maar wat heb je gedaan?’
‘Ik was mijnwerker.’ Hij maakte een hapje voor zichzelf klaar.
‘Mijnwerker. Respect. Leuk werk?’
‘Nee. Natuurlijk was dat geen leuk werk. Het was heel erg zwaar. Ongezond bovendien. Maar ik moest wel, want ik kon niks anders.’
‘Je kon niks anders? Wie zei dat?’
Hij schoof tegen de rugleuning aan terwijl ik at. ‘Niemand. Ik wist het gewoon.’
Ik slikte het brood weg. ‘Nee Jacques. Iemand anders heeft jou ervan overtuigd dat dit het enige was wat jij kon doen.’
‘Hè?’
‘Denk na. Wie was het?’
‘Tja, mijn vader misschien? Hoewel… hij heeft het nooit met die woorden gezegd. Hij werkte zelf in de mijnen. “Het is nou eenmaal ons lot.” Dat zei hij altijd, hij sprak ook voor zichzelf.’
Net toen hij wilde toehappen zag Jacques zijn vader over de hoofdlaan lopen. Hij kwam onze kant uit. Onmiddellijk legde hij zijn broodje aan de kant en sprong overend om een stoel van de stapel te pakken. Zijn vader ging zitten en griste zonder iets te zeggen het hapje voor zijn zoons neus weg. Hij propte het in een keer in zijn mond. Lichtelijk geïrriteerd pakte Jacques het mes op. Andermaal sneed hij een stukje van de kaas.
ONDERBEWUSTE
ONDERBEWUSTE
Even later vroeg hij: ‘Wat had ik eraan kunnen doen, Dyamos?’
‘Het onderbewuste stelt zich gedienstig op, wil niets liever dan zijn aangever behagen. Daarom ook dat het alle overtuigingen en gedachten voor waar aanneemt. Het oordeelt niet, het weegt geen waarden. Het onderbewuste ziet geen verschil tussen positieve of negatieve gedachten. De mens is wat hij denkt en handelt naar hetgeen hij gelooft. Daarom is het belangrijk gedachten bewust te kiezen zodat ze met het leven geen loopje kunnen nemen. Snap je? Opgelegde overtuigingen dienen te worden vervangen door nieuwe anders blijft het kleine ik vasthouden aan oude gedragspatronen. Het is zaak de nieuwe zo vaak te herhalen en hardop uit te spreken of op te schrijven, totdat ze echt geloofd worden. Pas dan zal het onderbewuste overstag gaan en oude standpunten aan de kant zetten.
‘Dat is allemaal geweldig, Dyamos. Maar wat heeft de wijze les met die overheerlijke smeuïge camembert van doen die potjandorie tot op het laatste stukje toe is opgesmikkeld?!’
‘Wie naar andermans maatstaven leeft, Jacques, en dus gericht is op het vervullen van andermans wensen, laat zich in zekere zin de kaas van het brood stelen.’
Hij staarde naar de leeggeplunderde schaal. ‘Triest dat je zelfs na je dood de consequenties nog moet dragen.’
Ik kwam overend en gebood de gasten naar hun rustplaats terug te keren. Vervolgens gaf ik de wind opdracht om nog wat brood te serveren. Opnieuw toverde ik een ovenwarme camembert op tafel. De vier kwarten dijden uit tot aan de rand van het bord. ‘Tast toe mijn vriend.’
Dyamos
GERELATEERD
GERELATEERD
GERELATEERD
DE MAZZELAAR
Nu en dan overvalt Dyamos een aardse ziel, zoals de Mazzelaar; met vrolijkheid en [Lees meer]
GOEDELENTE
Toen vanochtend het lentezonnetje in mijn gezicht stak en de koolmezen hun hoogschelle "fietfuut-fietfuut" [Lees meer]
BIJENDANS
Bij de bijen van Koningin Bijla wordt de bijendans gedanst teneinde honingwintervoorraad aan te [Lees meer]